Brons geschiedenis

Jan Brons werd geboren op 20 januari 1865 in Wagenborgen. Na de lagere school te hebben afgerond, ging hij aan het werk in het timmerbedrijf van zijn vader. Toen de verbrandingsmotor in ons land zijn intrede deed, wilde de familie Brons, die inmiddels aardig wat ervaring had opgedaan met het repareren van allerlei machines, ook zo’n motor bouwen. De machine wilde echter maar niet lopen en werd na veel gesleutel zonder resultaat in een hoek geschoven.

Na de verhuizing van de firma Brons uit Wagenborgen naar Farmsum werd Jan Brons bij een nieuwe verbrandingsmotor geroepen, welke met geen mogelijkheid in beweging te krijgen was. Jan Brons kreeg de motor weer aan het draaien en zag door de constructie te bestuderen, waar de fout lag bij de door zijn familie gebouwde motor. Bij het maken van hun eigen motor, had de firma Brons het woord “petrol” uit een technisch Engels boek verkeerd vertaald in petroleum. Dit woord betekent eigenlijk benzine, maar Jan Brons kreeg de motor op petroleum nu toch aan de praat. Brons heeft deze petroleummotoren, ook wel “veiligheidsmotoren” genoemd, enkele jaren gebouwd.

Rond 1900 leert Jan Brons de Dieselmotor kennen en begint hij met het bouwen van een proefmotor. Jan Brons heeft echter grote problemen met de luchtcompressor bij de Dieselmotor en probeert hier een oplossing voor te vinden. Hij doet later een ontdekking die hem wereldberoemd zal maken: het verstuiverbakje. De eerste Bronsmotor is geboren. Bronsmotoren die volgens dit principe werken worden ook wel “Bakjeknappers” genoemd.

Na enkele jaren motoren gefabriceerd te hebben in Farmsum, verhuisde de fabriek in 1907 naar een nieuw pand aan het Damsterdiep in Appingedam.

Tot 1919 bouwde Brons motoren met vele verschillende cilinderafmetingen en vermogens. Deze motoren vallen onder het type “Originele Bronsmotor” en werken volgens het viertact principe. Een groot nadeel van al deze verschillende modellen was echter dat er ook veel verschillende onderdelen op voorraad moesten zijn. Daarom werden de verschillende motortypes in 1918-1919 gemoderniseerd en ontstond het motortype D. Dit motortype heeft 6 verschillende cilinderafmetingen, was leverbaar met 1, 2, of 3 cilinders en levert vermogens tussen 5 en 60 pk per cilinder. Het motortype D werkt volgens het viertact principe en heeft zogenaamde vaste koppen. Later kwam hier het motortype C bij. Dit motortype heeft 3 verschillende cilinderafmetingen, was leverbaar als 2, 3 of 4 cilinder en levert vermogens tussen 25 en 40 pk per cilinder. Ook het motortype C werkt volgens het viertact principe en heeft, in tegenstelling tot het motortype D, losse koppen. Later heeft Brons voor de motortypes D en C ombouwsets ontwikkeld, zodat deze motoren omgebouwd konden worden naar inspuitmotor. De verstuiverbakjes werden dan verwijderd en vervangen door een brandstofpomp. De motoren leverden vervolgens 33% meer vermogen bij hetzelfde brandstofverbruik. Het toerental werd echter wel verhoogd.

Motor 3DC 60pxOriginele Motor 2x16 44pk
Bronsmotor 3DC 60pkOriginele Bronsmotor 2x16 44pk

In de loop van de jaren ’20 was Jan Brons van mening dat het verstuiverbakprincipe achterhaald was, dus begon hij in 1924 met het ontwerpen van een motor die voorzien was van een hogedruk brandstofpomp met verstuiver. In 1930 ging dit motortype T in productie. Motortype T is een direct ingespoten tweetactmotor Dit motortype heeft 4 verschillende cilinderafmetingen, was leverbaar met 1, 2, 3 of 4 cilinders en levert vermogens tussen 20 en 80 pk per cilinder. Ongeveer tweederde van alle Groninger coasters was destijds uitgerust met een motor van dit type.

Motor 2TL 100pk

Bronsmotor 2TL 100pk

In 1932 werd bij Brons begonnen met de bouw van een 1 cilinder proefmotor, waaruit uiteindelijk een 4 cilinder vrachtwagenmotor ontwikkeld moest worden. Hiervan zijn slechts 4 voorserie-exemplaren gebouwd. Deze motoren bleken het echter op 1 cilinder nog steeds zo goed te doen, dat men besloot deze motor als 1 cilinder te gaan produceren. Dit werd het type FA. Van dit type zijn niet veel motoren geproduceerd.

In het begin van de jaren ’30 begon Kees Brons, de broer van Jan Brons die ook werkzaam was binnen het familiebedrijf, met de eerste ontwerpen voor een heuse Bronstractor. Allereerst werd een nieuwe, snellopende, 2 cilinder, direct ingespoten viertactmotor ontworpen: motortype EA. In de tractor uitvoering had deze motor 25 pk per cilinder bij 1000 tpm. Er zijn in totaal 39 Bronstractoren gebouwd. De EA motor bleek het echter zo goed te doen, dat men besloot om hem ook als stationaire motor en als scheepsmotor te gaan produceren. De EA werd vanaf 1938 gebouwd met 20 pk per cilinder en was leverbaar als 1, 2, 3 of 4 cilinder.

Tractor

Bronstractor

Halverwege de jaren ’30 waren de motoren van het type D en C naar mening van Jan Brons aan vervanging toe. Zijn mening was gebaseerd op het feit, dat er een steeds grotere vraag naar meer vermogen was en hij de tweetactmotor, die het overigens naar volle tevredenheid deed, niet wilde opvoeren of vergroten. Er moest een nieuw type motor komen met 60 pk per cilinder, met een toerental van 320 tpm. om een hoog schroefrendement te krijgen, met maximaal 8 cilinders en met de mogelijkheid om de motor vanaf 5 cilinders direct omkeerbaar uit te voeren. Ir. Olthof (deze had niets te maken met Bronsdealer Olthof in Capelle aan den IJssel) ontwikkelde daarom onder supervisie van Jan Brons de ED motor. Het type ED was leverbaar met 3 t/m 8 cilinders, levert 60 pk per cilinder en werkt volgens het viertactprincipe. Enkele jaren na de introductie werd de ED nog opgevoerd naar het type EF. Dit hield onder andere in dat de motor een turbocompressor kreeg, grotere plunjers in de brandstofpomp en een ander nokkenasprofiel. Het vermogen steeg hierdoor naar 80 pk per cilinder. Van het type EF zijn nooit veel motoren verkocht. Er zijn nog wel enkele ED’s omgebouwd naar het type EF.

Eind jaren ’40 ontwikkelden Jan Brons en Ir. J. H. Kuiper een nieuwe tweetactmotor. Deze blokmotor van het type GB had in de allereerste uitvoering 100 pk per cilinder en was geheel van gietijzer. Dit bleef echter bij een prototype. Het latere productiemodel is door ir. Kuiper ontworpen, heeft een gelast onderframe, leverde aanvankelijk 50 pk per cilinder en was leverbaar van 2 t/m 6 cilinders. Bij latere motoren van het type GB werd onder andere het maximum toerental verhoogd, waardoor ze iets meer vermogen konden leveren. Achteraf bleek dat het geen goede beslissing is geweest om de GB te ontwikkelen. De GB was geen slechte motor, maar had qua vermogen en levensduur niets voor op de bestaande en toen al legendarische ED. Het feit dat Ir. Kuiper wilde geen ED’s meer wilde leveren, heeft veel klanten gekost, die geen GB, maar een vertrouwde ED wilden.

Begin jaren ’50 werd begonnen met de ontwikkeling van een motor in V-vorm. Jan Brons heeft de ontwikkeling van deze V-motor helaas niet meer mee mogen maken, daar hij op 9 februari 1954 kwam te overlijden. Deze motor is onder leiding van Ir. Kuiper verder ontwikkeld en werd bij het 50-jarig jubileum van de Bronsmotorenfabriek in 1957 gepresenteerd. De motor kwam op de markt als type GV. Motoren van het type GV zijn tweetactmotoren in V-vorm. Ze leverden aanvankelijk 75 pk per cilinder en waren leverbaar van 6 t/m 16 cilinders. Later is dit vermogen opgevoerd tot 100 of zelfs 125 pk per cilinder .

Begin jaren ’70 begon Brons op aandringen van de politiek, in verband met de werkgelegenheid in Noord-Nederland, samen met De Industrie uit Alphen aan den Rijn aan de ontwikkeling van een nieuw type motor. Dit werd de Brons-Industrie Turbodiesel, ook wel type TD genoemd. Vanaf 1974 werden de eerste TD’s geleverd met een vermogen van 200 pk per cilinder. De Turbodiesel was leverbaar met 6, 12 en 16 cilinders. De TD is in een veel te vroeg stadium van ontwikkeling verkocht, omdat de fabrieken geen geld meer hadden en omdat toegezegde subsidies uit Den Haag er uiteindelijk niet kwamen. Het was een noodsprong van ir. Kuiper, die zijn personeel aan het werk moest houden. De TD motor bleek in de praktijk vreselijk te roken na het starten en had hiernaast nog enkele kinderziektes. Het duurde enige tijd voordat deze problemen opgelost waren. De oliecrisis van 1977 heeft deze motor uiteindelijk de das omgedaan, omdat het brandstofverbruik erg hoog was en de motor niet kon lopen op goedkope stookolie. Er zijn nog stemmen opgegaan om de tweetactmotor om te bouwen naar een viertactmotor, die wel op goedkope stookolie kon lopen. Dit had relatief eenvoudig gekund, maar ir. Kuiper, in hart en nieren een tweetactman, wilde er niets van weten en ook het benodigde ontwikkelingsgeld was er niet. De TD’s, die er nu nog zijn, doen het overigens buitengewoon goed.

In 1977 gaan Brons en Industrie samen tot de Brons-Industrie Groep en wordt motorenfabriek “De Industrie” in Alphen aan den Rijn gesloten. Vanaf 1981 werden er MAN motoren bij Brons-Industrie in licentie gebouwd. Ook werd door Brons-Industrie een prototype van een MAN gasmotor verder doorontwikkeld en vanaf 1983 op de markt gebracht. De verkopen liepen in de jaren ’80 echter steeds verder terug en in 1989 werd de Brons-Industrie groep overgenomen door het Amerikaanse Waukesha, een grote producent van gasmotoren, die in Europa een vestiging wilde.

Tot 2006 zijn er gasmotoren gebouwd in de Appingerdammer Bronsmotorenfabriek. Het pand van de fabriek staat er nog steeds. Men maakt er nu grote afsluiters voor de olie- en gasindustrie.

Van 1907 tot 2006 zijn er motoren gebouwd, nét geen 100 jaar!